De kinderdoop, niet genoeg?

(Ds. G. Kater, Waarder – Lezing op gemeenteavond HHG Putten, 9 mei 2017)

Als eerste wil ik graag mijn dank uitspreken voor de uitnodiging om hier vanavond te spreken over een bijzonder actueel én bijzonder belangrijk onderwerp: de Heilige Doop van onze kleine kinderen. Een bijzonder actueel onderwerp, want wie geen vreemdeling is in christelijk Nederland weet dat de kinderdoop bij velen onder sterke kritiek staat, en dat er hierover ook veel geschreven is en wordt. Ook een bijzonder belangrijk onderwerp, want onze visie op de doop staat nooit los van onze visie op allerlei andere Bijbelse onderwerpen, zoals de verhouding OT en NT, de visie op de gemeente, enz.

Zoals u weet is de titel van deze lezing: De kinderdoop, niet genoeg?

In deze lezing wil ik uw aandacht vragen voor verschillende aspecten rond de leer van de kinderdoop.

  1. De kritiek op de kinderdoop
  2. De kinderdoop in Gods Woord
  3. De kinderdoop in onze belijdenis
  4. De kinderdoop en overdoop

 

  1. De kritiek op de kinderdoop

Het lijkt mij voor een ieder onweerlegbaar dat er binnen de gereformeerde gezindte AD 2017 sprake is van toenemende kritiek op de leer van de kinderdoop. Dat blijkt uit het feit dat er binnen diverse gemeenten in diverse kerkelijke denominaties ouderparen blijken te zijn, die hun kindje niet (meer) willen laten dopen vanwege inhoudelijke bezwaren tegen de kinderdoop. Ook zijn er gemeenteleden die zichzelf na een openbare geloofsbelijdenis in een evangelische gemeente of baptistengemeente laten overdopen, hoewel zij zelf als kind reeds gedoopt zijn. Het blijkt óók uit het feit dat er de laatste jaren verschillende gemeenten ontstaan zijn, die zich reformatorische baptistengemeenten noemen. Het blijkt tot slot uit het feit dat er de laatste jaren een stroom aan literatuur verschenen is over dit onderwerp binnen de gereformeerde gezindte.  Dat alles laat zien hoezeer het onderwerp leeft, maar vooral ook hoezeer de kinderdoop in toenemende mate onder kritiek staat binnen de gereformeerde gezindte. De grote vraag is: wat zijn de oorzaken van deze toenemende kritiek op de kinderdoop?

Als antwoord op die vraag zijn er naar mijn overtuiging meerdere zaken te noemen.

  1. We kunnen denken aan Bijbels-theologische kritiek op de Bijbelse grond van de kinderdoop. De eerste grondige kritiek op de leer van de kinderdoop horen we in de 15e eeuw, de eeuw van de Reformatie, van de zijde van de wederdopers. Zij meenden dat het Woord van God geen grond bood voor de doop van jonge kinderen, en stonden alleen de doop op volwassen leeftijd voor, na een daaraan voorafgaande openbare geloofsbelijdenis. Mannen als J. Calvijn en G. de Bres, maar enige tijd later ook een Nadere Reformator als G.C. Udemans hebben de kinderdoop met name vanuit Gods Woord verdedigt tegen bestrijding ervan van deze zijde. In de 20e eeuw is er (met name na W.O. II) opnieuw sprake van Bijbels-theologische kritiek op de kinderdoop in de opvattingen van de bekende theoloog K. Barth. Omdat zijn opvattingen heel invloedrijk zijn tot op de dag van vandaag, ligt hier een eerste oorzaak van de huidige toenemende kritiek op de kinderdoop.
  2. Deze Bijbels-theologische kritiek op de kinderdoop wordt in grote mate versterkt door de tijdgeest van het postmoderne individualisme. Dit individualistisch denken staat haaks op het Bijbelse denken vanuit het verbondskader, terwijl het tegelijkertijd het begrip waarheid heel sterk devalueert tot een puur persoonlijk begrip. Daarbij komt ook dat het gevoel in heel veel gevallen maatstaf is voor de waarheid bij veel mensen in onze tijd. Wat goed voelt is iemands persoonlijke waarheid; los van de algemene en absolute waarheid van het Woord van God.
  3. We kunnen in de derde plaats denken aan de aantrekkingskracht van evangelische gemeenten, die in veruit de meeste gevallen ook de leer en praktijk van de kinderdoop afwijzen.
  4. Toch geloof ik dat met dit alles de belangrijkste oorzaak van de toenemende kritiek op de kinderdoop nog niet genoemd is. Daarvoor moeten wij m.i. allereerst de hand in eigen boezem steken. Als kerken van de gereformeerde gezindte verkláren wij ons van harte verbonden aan het Woord van God én de daarop gegronde gereformeerde belijdenisgeschriften. Maar, leven wij écht uit de geestelijke erfenis van Gods Woord en onze belijdenisgeschriften? Of zijn we daar op het punt van de kinderdoop toch wel in meerdere of mindere mate bij weg gegroeid?

Binnen de gereformeerde gezindte is er met name in de 19e en 20e eeuw veel polemiek geweest over de leer van het genadeverbond, en de betekenis van de kinderdoop. Deze polemiek is ongetwijfeld ook één van de belangrijkste oorzaken van de zondige en verdrietige kerkelijke verdeeldheid van de gereformeerde gezindte vandaag, en daarom de tragiek van de gereformeerde gezindte. Binnen de linkerflank van de gereformeerde gezindte is als een reactie op vermeend mysticisme een zodanig sterke nadruk gelegd op de betekenis van de kinderdoop, dat de noodzaak van wedergeboorte door de Heilige Geest en de praktijk van het Schriftuurlijk-bevindelijk geloofsleven uit Christus daardoor naar de achtergrond schoven of zelfs verdwenen in prediking en pastoraat. Als reactie hierop heeft rechterflank van de gereformeerde gezindte juist deze aspecten zodanig sterk centraal gesteld in de prediking en het pastoraat, dat de betekenis van de kinderdoop naar de achtergrond geschoven is, of geheel door de leer van de verkiezing wordt beheerst. Deze reactie is enerzijds wel begrijpelijk, maar niettemin Bijbels gezien duidelijk af te wijzen. Het veroorzaakt dat veel jongeren en ouderen niet van jongs af Bijbels evenwichtig onderwijs ontvangen over de leer van de kinderdoop. Veel jongeren zien de kinderdoop daarbij uitsluitend als ‘voer voor een theologendiscussie’. Wanneer de kinderdoop in de praktijk van prediking en pastoraat daarbij alleen uit gewoonte wordt toegepast, zonder daarbij echt inhoudelijk van betekenis te zijn, creëren we zelf een sterke voedingsbodem voor kritiek op de kinderdoop. Het stelt ons vanavond voor de indringende vraag: zijn wij persoonlijk zodanig geworteld in Gods Woord dat de Bijbelse grond voor de kinderdoop helder en duidelijk is voor ons? En, zijn wij ook in staat om deze aan anderen uit te leggen, waaronder onze jongeren? Dat brengt ons bij punt 2.

 

  1. De kinderdoop in Gods Woord

Bestrijders van de kinderdoop wijzen ons vaak op het feit dat er niet één tekst in het NT te vinden is waarin de kinderdoop letterlijk wordt genoemd, en nog veel minder wordt bevolen en/of ingesteld. Die constatering is op zichzelf juist, maar is op geen enkele wijze een argument tégen de kinderdoop. Integendeel, we zullen zien dat dit zwijgen van het NT juist een veelzeggend zwijgen is, en juist een heel sterk argument vóór de leer van de kinderdoop op grond van het genadeverbond in NT gestalte. Het is belangrijk om te beseffen dat er diverse Bijbelse lijnen zijn die samen de Bijbelse grond van de kinderdoop vormen. Welke lijnen?

De belangrijkste grond voor de (kinder) doop ligt in Gods genadeverbond. In het Oude Testament heeft God na de zondeval dit verbond voor het eerst geopenbaard in de moederbelofte, Gen. 3:15. Ook al wordt het woord genadeverbond daar niet letterlijk genoemd, toch wordt wel heel duidelijk dat God daar belooft zondaren genadig te zijn, op grond van het werk van Zijn Zoon als Middelaar.  En omdat de Heere Jezus Christus in het NT de Middelaar van Gods genadeverbond genoemd wordt, mogen we zeggen dat Gods belofte van genade in Christus Jezus het hart is van Zijn genadeverbond. In Gen. 15 lezen we hoe de HEERE met de volwassen gelovige Abraham Zijn genadeverbond opricht. Deze geschiedenis leert ons dat God in Zijn verbond met Abraham Zichzelf eenzijdig garant stelt voor diens zaligheid, op grond van het werk van de komende Christus, naar Wie het offer van Gen. 15 óók heen wijst. Vervolgens lezen we in Gen. 17 dat de HEERE het genadeverbond als het ware nog verder gaat uitbreiden. Volgens Gen. 17:7 richt Hij dat ook op met Abrahams kinderen, waarbij de jongens het teken en zegel van dit verbond mogen en moeten ontvangen in de besnijdenis. Zo laat de HEERE in Zijn genadeverbond horen én zien dat Hij óók de God van Abrahams nageslacht belooft te zijn.  Van cruciaal belang is het Bijbelse gegeven dat dit genadeverbond, wat de HEERE vóór de komst van Jezus Christus met Abraham én zijn kinderen heeft opgericht; ná Zijn komst wordt uitgebreid met de gelovigen uit de heidenen én hun kinderen, volgens Hand. 2:39 en Ef. 2:11-22. Dit is van het grootste belang, omdat het laat zien dat er een diepe eenheid tussen het Oude en het Nieuwe Testament is. Wanneer na Pinksteren ook de heidenen mogen delen in het heil begint de HEERE niet een bedeling die in absolute zin nieuw is, maar Hij breidt Zijn genadeverbond met Israël uit tot de heidenvolken. Zo bezien is er allereerst een sterke eenheid tussen Oude en Nieuwe Testament. Tussen het volk Israël in het Oude Testament, en de Kerk uit Jood en heiden in het Nieuwe Testament. Een eenheid die gelegen is in Gods genadeverbond, dat zowel het volk Israël als de Kerk uit Jood en heiden omvat. Naast deze eenheid zijn er echter ook verschillen, die alles te maken hebben met de komst en het werk van de Heere Jezus Christus op aarde.

Vóór Zijn komst op aarde was de besnijdenis teken en zegel van Gods genadeverbond, een bloedig sacrament. Dat bloed bevat de boodschap: alléén in de weg van bloedstorting is er vergeving voor verloren zondaren bij de God van het genadeverbond. En zo wijst het bloed wat bij de besnijdenis vloeit ook vooruit naar het bloed van Christus, de Middelaar van Gods verbond. Hij zal Gods toorn over de zonde dragen, voor allen die Hem van de Vader gegeven zijn, en die door de Heilige Geest worden wedergeboren tot het oprecht geloof in Hem als Middelaar.

Na de komst van Christus op aarde en Zijn bloedstorting aan het kruis op Golgotha is er geen bloedig sacrament meer nodig. Hoewel de Heere Jezus Zelf als Kind besneden is om aan alle eisen van Gods wet te voldoen, wordt Hij later óók gedoopt (door Johannes de Doper). En Hij beveelt Zijn discipelen na Zijn opstanding het Evangelie te verkondigen aan alle volken, en hen te dopen in de Naam van de Vader, de Zoon, en de Heilige Geest (Matth. 28:19). Daaruit wordt duidelijk dat de overgang van de besnijdenis als verbondsteken naar de Heilige Doop als verbondsteken alles te maken heeft met de Persoon en het werk van de Heere Jezus Christus. Vóór Zijn komst ontvingen alléén de jongens uit het volk Israël het teken en zegel van Gods genadeverbond hoewel de meisjes daar ook toe behoorden. Maar na Zijn komst ontvangen zowel de jongens als de meisjes die geboren worden in Zijn Kerk het teken en zegel van Gods genadeverbond in de Heilige Doop. In deze uitbreiding zien we óók iets van de uitbreiding van Gods genadeverbond na Pinksteren in een rijkere bedeling.

Kol. 2:11-12 vormt vervolgens de Bijbelse grond voor de passage in ons doopformulier waar staat dat de doop in de plaats van de besnijdenis gekomen is. De Kolossensen waren heidenen van oorsprong, die daarom nooit besneden zijn. En toch schrijft Paulus dat zij óók in een zeker opzicht besneden zijn, namelijk toen zij door het geloof aan Jezus Christus verbonden werden en het teken en zegel van de Heilige Doop ontvingen. Deze tekst laat ons dus duidelijk zien dat Paulus de besnijdenis en de Heilige Doop in een bepaald opzicht inhoudelijk gelijk stelt aan elkaar.

In het Nieuwe Testament lezen we in het boek Handelingen dat niet alleen volwassen heidenen die tot bekering komen worden gedoopt, maar ook ‘hun huis’. Dat laat onmiskenbaar zien dat men hierbij uitging van de verbondsgedachte. Ook al worden de kleine kinderen niet expliciet genoemd, ze worden wel ingesloten door deze term. Ook uit de brieven van de apostel Paulus aan gemeenten uit de heidenen wordt duidelijk dat hij de kinderen ziet als behorend tot Gods genadeverbond en Zijn gemeente. Juist om deze reden bevat de brief aan de gemeente van Efeze diverse aanwijzingen voor de opvoeding van de kinderen van de gemeente, en worden deze ook heel direct aangesproken.  Zo mogen we belijden dat de doop van onze kinderen volledig op het Woord van God gegrond is, als teken en zegel van de beloften van Gods genadeverbond. Met dat alles blijft wel voluit overeind staan dat er tweeërlei kinderen van Gods genadeverbond zijn, zowel in het Oude Testament als óók na Pinksteren in de Kerk uit Jood en heiden. Voor elk verbondskind is het tot zaligheid onmisbaar om wedergeboren te worden door de Heilige Geest tot het persoonlijk geloof in de Heere Jezus Christus.  Dat stelt ons voor de vraag: hebben wij onze doop leren verstaan in een waar geloof? Wie daar door Gods genade bevestigend op antwoorden mag, is voor tijd en eeuwigheid geborgen in de HEERE Zelf.

 

  1. De kinderdoop in onze belijdenis

Hoewel het waar is dat alléén Gods Woord absoluut gezag voor ons heeft, is het tegelijkertijd waar dat de drie algemene belijdenisgeschriften én de drie gereformeerde belijdenisgeschriften een van dat Woord afgeleid kerkelijk gezag hebben binnen onze kerk. Gods Woord en deze daarop gegronde belijdenisgeschriften worden immers in de hervormde kerkorde genoemd als grondslag van de kerk.  Dit vanuit de hartelijke overtuiging dat deze belijdenisgeschriften in alles het onfeilbare Woord van God samenvattend naspreken. Nu is het zonder meer waar dat niet alles wat beleden wordt in onze belijdenisgeschriften eenzelfde gewicht heeft. Om concreet te zijn: de belijdenis van de Godheid van Christus is van een andere waarde dan de belijdenis van de kinderdoop. Wie de Godheid van Christus loochent staat op grond van Gods Woord buiten Gods Koninkrijk. Dat kunnen we echter niet zeggen van mensen die de kinderdoop afwijzen, denk bijv. maar aan baptisten als J. Bunyan en J.C. Philpot. Dat alles neemt niet weg dat wie belijdend lid is van de HHK voor het aangezicht van God en van Zijn gemeente beleden heeft dat de inhoud van onze belijdenisgeschriften ten volle gegrond is op het

Woord van God. En daarin wordt de doop van onze kinderen duidelijk en ondubbelzinnig beleden.

Als eerste kunnen we denken aan de Nederlandse geloofsbelijdenis, waar we in art. 34 lezen ‘Hierom verwerpen wij de dwaling der wederdopers, die niet tevreden zijn met een enig doopsel, dat zij eens ontvangen hebben, en daarenboven verdoemen den doop der kinderkens der gelovigen; dewelke wij geloven dat men behoort te dopen en met het merkteken des verbonds te verzegelen, gelijk de kinderkens in Israël besneden werden, op dezelfde beloften die onzen kinderen gedaan zijn. En voorwaar, Christus heeft Zijn bloed niet minder vergoten om de kinderkens der gelovigen te wassen, dan Hij gedaan heeft om de volwassenen. En daarom behoren zij het teken te ontvangen en het sacrament van hetgeen dat Christus voor hen gedaan heeft; gelijk de Heere in de wet beval hun mede te delen het sacrament des lijdens en stervens van Christus, kort nadat zij geboren waren, offerende voor hen een lammeken, hetwelk was een sacrament van Jezus Christus. Daarenboven, hetgeen de besnijdenis deed aan het Joodse volk, hetzelfde doet de Doop aan onze kinderen; welke de oorzaak is waarom de heilige Paulus den Doop noemt de besnijdenis van Christus.’

Vervolgens denken we aan de Heidelbergse Catechismus, die in vraag en antwoord 74 helder belijdt:

‘Vr. Zal men ook de jonge kinderen dopen? Antw. Ja het; want mitsdien zij alzowel als de volwassenen in het verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen zijn, en dat hun door Christus’ bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, Die het geloof werkt, niet minder dan den volwassenen toegezegd wordt, zo moeten zij ook door den Doop, als door het teken des verbonds, der Christelijke Kerk ingelijfd en van de kinderen der ongelovigen onderscheiden worden, gelijk in het Oude Verbond of Testament door de besnijdenis geschied is, voor dewelke in het Nieuwe Verbond de Doop ingezet is.’ De gereformeerde belijdenisgeschriften zijn in hun verwoording van de leer van de kinderdoop sterk beïnvloed door de opvattingen van J. Calvijn. Zowel de opsteller van de NGB als ook de opstellers van de HC behoorden immers tot zijn leerlingen. Vooraanstaande predikanten in hervormd-gereformeerde kring als I. Kievit en G. Boer hebben zich in hun theologisch denken over genadeverbond en de kinderdoop ook sterk op Calvijn georiënteerd en zich bij hem aangesloten.

 

  1. De kinderdoop en overdoop

Op grond van alle overwegingen vanuit Gods Woord en onze belijdenisgeschriften mogen we stellen dat de doop van onze kinderen behoort tot de dingen die onder ons volkomen zekerheid hebben.  Wat betekent het in dit licht wanneer mensen hun kindje niet (meer) laten dopen in de gemeente? Dat betekent dat een instelling van de HEERE Zelf wordt veracht en verworpen. Dat betekent ook een daad van openbare ongehoorzaamheid aan een instelling van de HEERE Zelf. Onze kinderen mógen niet alleen gedoopt worden, maar ze behóren ook gedoopt te wezen. Er is in Gods genadeverbond niet alleen sprake van beloften, maar ook van eisen. De bediening van de kinderdoop is óók Zijn eis. Wie onderzoekt hoe Gods Woord  in het OT spreekt over schuldige nalatigheid in het toepassen van de besnijdenis, ontdekt dat dit Gods grote toorn oproept. Denk aan Gen. 17:14 ‘En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende, wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden, dezelfde ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden: hij heeft Mijn verbond gebroken.’ We zien dat werkelijkheid worden in de geschiedenis in Ex. 4, als Mozes zijn zonen niet besneden heeft, en de HEERE Mozes zoekt te doden. Vanuit de eenheid van besnijdenis en doop mogen we dit ook toepassen op het nalaten van de doop van onze kinderen. Al is het óók van belang dat op een Bijbels-pastorale wijze aan de orde te stellen. Wat betekent het in dat licht wanneer mensen die als kind gedoopt zijn zich opnieuw laten dopen? Dat betekent dat een instelling van de HEERE Zelf wordt veracht en verworpen. Dat betekent dat Zijn in de kinderdoop betekende en verzegelde verbondsbeloften worden veracht en verworpen, in een daad van openbaar ongeloof aan Zijn Woord. Opnieuw wijs ik erop dat het óók van belang is om dat op een Bijbelse-pastorale wijze aan de orde te stellen, in het gesprek met mensen die hierin dwalen.

De vraag hoe een kerkenraad hiermee om behoort te gaan laten we overigens buiten beschouwing.

Wat kunnen we uit dit alles leren, als gemeentelid, als jongere, als ouder/grootouder?

  1. Het is allereerst van groot belang dat wij persoonlijk de Bijbelse lijnen, die samen de grond voor de kinderdoop vormen vanuit Gods Woord, werkelijk kénnen. Dat is niet alleen van belang voor ons zelf, maar ook voor de opvoeding van onze kinderen en jongeren én het gesprek met hen en met anderen hierover. Wanneer wij op een vraag naar de Bijbelse grond van de kinderdoop geen helder antwoord kunnen geven, geven we de vraagsteller daarmee een aanleiding om de onjuiste conclusie trekken dat ze daarom niet Bijbels gegrond is. Zijn wij persoonlijk écht in het Woord van God gefundeerd?
  2. Het is vervolgens van groot belang dat we voluit ernst maken met de kinderdoop, zonder haar te onderschatten of overschatten. We kunnen de doop onderschatten; door alleen uit gewoonte onze kinderen te laten dopen, of door hen in de opvoeding te zien als gedoopte heidenen. We kunnen de doop overschatten; door de noodzaak van wedergeboorte voor gedoopte kinderen niet of nauwelijks te noemen, of door alle gedoopte kinderen massief te beschouwen als wedergeboren en behouden. Wat is het belangrijk om in ons spreken over de Heilige Doop evenwichtig Gods Woord na te spreken. De Heilige Doop is enerzijds een geweldig groot voorrecht, omdat God daarin al de beloften van Zijn genadeverbond betekent en verzegelt aan ons voorhoofd. Daarin komt Hij als Eerste in Zijn genade tot ons en onze kinderen, en vraagt Hij naar mensen die van nature niet naar Hem zoeken of vragen. Daarin laat Hij ons zowel horen als zien dat Hij belooft ons tot een God te zijn, in Christus Jezus, door Zijn Heilige Geest; voor de tijd én voor de eeuwigheid. Daarin noemt Hij ons heel persoonlijk bij onze naam, zodat wij er nooit meer aan hoeven te twijfelen dat Hij míj bedoelt. Daarin geeft Hij ons een levenslang geldende pleitgrond, voor het gebed om de komst en werking van Zijn Geest in ons leven. Maar de Heilige Doop vraagt anderzijds ook waar geloof in Christus en bekering tot God, omdat Gods beloften alléén in die weg vervuld worden in ons leven. En daarom is het ook voor elk gedoopt kind onmisbaar nodig om in de weg van ellende, verlossing en dankbaarheid heel persoonlijk het wonder van Gods vergevende genade in Christus Jezus te leren kennen, door het werk van de Heilige Geest.  Want, als wij alle welmenend aangeboden verbondsgenade van de HEERE verwerpen in ons ongeloof zullen we eenmaal wél als kinderen van Gods Koninkrijk in de buitenste duisternis geworpen worden. Het is daarom van het grootste belang dat wij onze kinderen en jongeren van jongs af indringend er op wijzen wat het voor hen betekent gedoopt te zijn. Zodat de inhoudelijke betekenis van de Heilige Doop in een Bijbels evenwicht hun opvoeding op allerlei terreinen steeds zal doortrekken. Opdat ze persoonlijk de God van hun doop leren kennen in de Heere Jezus Christus, door de Heilige Geest.
  3. Het is als vervolgens van groot belang dat óók de sacramentele betekenis van de kinderdoop tot versterking van het geloof in prediking en pastoraat de noodzakelijke aandacht ontvangt. De als kind ontvangen doop kan en wil de HEERE later in ons leven gebruiken tot versterking van het geloof. Bij elke doopbediening wijst Hij ons op onze eigen doop, en roept Hij het alle aangevochten harten tot hun troost toe, met de woorden van ons klassieke doopformulier: ‘En als wij somtijds uit zwakheid in zonden vallen, zo moeten wij aan Gods genade niet vertwijfelen, noch in de zonde blijven liggen; overmits de doop een zegel en ontwijfelbaar getuigenis is, dat wij een eeuwig verbond der genade met God hebben.’ Zo wijst de doop ons telkens op Gods verzegelde genadebelofte, opdat we in alle aanvechting door de duivel en strijd met de zonde telkens de toevlucht zullen nemen tot de HEERE. Om in het gelovig rusten op de belofte van Zijn Evangelie gereinigd te worden van alle zonden door het bloed van de Heere Jezus Christus, en geheiligd te worden door de kracht van de Heilige Geest. Voor allen die Gods genadeverbond hebben ingewilligd in de weg van geloof en bekering is datzelfde genadeverbond ook de vaste garantie van hun zaligheid, omdat het rust in Gods eeuwig welbehagen. Voor allen die van Christus zijn is Gods genadeverbond onverbreekbaar, en daarom belooft God hen: ‘Want bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE, uw Ontfermer. (Jes. 54:10).

Maar de doop heeft niet alleen sacramentele betekenis voor het gedoopte kind zelf, als het op latere leeftijd tot geloof en bekering gekomen is, maar ook voor de doopouders. Het geloof van de ouders is nooit de grond van de doop van de kinderen, want de grond daarvan ligt alleen in de beloften van Gods genadeverbond. Niettemin, Bijbels gezien mogen we het sacrament van de kinderdoop alleen gebruiken in waar geloof. Hoe zouden we zonder geloof ook ooit ons jawoord kunnen geven op de vragen die gesteld worden in het doopformulier? Dat is Bijbels gezien een onmogelijke mogelijkheid. En die werkelijkheid wil elke doopouder in het nauw brengen voor Gods aangezicht. We mogen onze kinderen niet ongedoopt laten, want de HEERE heeft er recht op dat ze gedoopt zijn. Maar we mogen hen evenmin laten dopen zonder een waar geloof. Zo wil de HEERE ons in de klem brengen, maar ons daar ook weer uit halen. Omdat Hij ook Zelf wil geven wat Hij van ons eist, zelfs mild en overvloedig!

Wat een verzekerende troost ligt er in de kinderdoop voor alle ouders die deze Verbondsgod vrezen.

Bij elke doopbediening wil Hij hen ook dáár op wijzen, tot hun blijvende troost in het christenleven. In zijn Institutie (boek IV, hoofdstuk 16-32) beëindigt Calvijn zijn behandeling van de kinderdoop met de volgende troostvolle passage, die tevens aan prachtig slot vormt van dit punt, én van deze lezing: ‘Voor geen verstandig mens zal het, denk ik, nog aan twijfel onderhevig zijn dat mensen die twist en tweedracht zaaien over de kinderdoop de kerk van Christus lichtvaardig in verwarring brengen. Toch is het van belang om goed in de gaten te houden wat de satan nu eigenlijk wil bereiken met die sluwheid van hem: hij wil ons namelijk de bijzondere vrucht afnemen van het vertrouwen en de geestelijke vreugde die daaruit te verkrijgen is, en in dezelfde mate afbreuk doen aan de glorie van Gods goedheid. Is het immers voor vrome zielen niet zeer aangenaam om niet alleen door het Woord, maar ook door het voor ogen te zien ervan verzekerd te worden dat ze bij de hemelse Vader zoveel genade verkregen hebben dat Hij ook voor hun nageslacht wil zorgen? Hier is te zien hoe God tegenover ons de rol op zich neemt van een zeer zorgzaam huisvader, die zelfs na onze dood niet ophoudt om zich om ons te bekommeren, maar voor onze kinderen zorgt en voor hun welzijn waakt. Zouden we niet naar het voorbeeld van David van ganser harte moeten opspringen van dankbaarheid om Zijn naam te heiligen wegens dit bijzondere blijk van Zijn goedheid?’

De kinderdoop, niet genoeg? Wie in waar geloof zijn doop verstaat zal belijden: ja, volkomen genoeg.
Want in déze drie-enige Verbondsgod van mijn doop ligt mijn enige troost, zowel in leven als sterven.

Ds. G. Kater, Waarder